Een bronzen portret van Marinus Coopmans, schrijver van Universitas Limburgensis
KUNST
een bijzondere gift
Een bronzen portret van Marinus Coopmans, schrijver van Universitas Limburgensis

Een bronzen portret van Marinus Coopmans

 

Door Mieke Derickx & Annemieke Klijn

Dankzij een gift van M.B.C.M. (Menjel) Coopmans kan de Universiteit Maastricht een bronzen portret van zijn vader Marinus Bernardus Cornelius Maria Coopmans (1904-1982) in haar kunst- en erfgoedcollectie opnemen. Coopmans, geboren in het Brabantse Hoeven, ging in Tilburg economie studeren en belandde in 1936 als docent Staathuishoudkunde en Statistiek in Hoensbroek.

Het portret is gemaakt door zijn schoondochter Marie-Paul Geurts-Coopmans (1940-1997). Ze doorliep de Stadsacademie voor Toegepaste Kunsten in Maastricht en vervolgde haar opleiding in de beeldhouwkunst verder aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, onder leiding van professor Carosso.  Ze sloot deze opleiding cum laude af. Dankzij een beeldhouwersprijs van de stad Maastricht kreeg ze een beurs om zich verder te verdiepen in de beeldhouwkunst onder de leiding van professor Wortruba aan de Kunstacademie in Wenen. Frits Wortruba geldt als een der belangrijkste Oostenrijkse beeldhouwers van de twintigste eeuw en wordt gezien als de kunstenaar die na de Tweede Wereldoorlog de culturele banden tussen Oostenrijk en Europa weer aanhaalde.

Als beeldhouwster werkte ze in de beginjaren figuratief maar in het latere jaren werk worden de beelden abstracter. Geïnspireerd door de menselijke figuur volgt ze duidelijk de abstracte lijn en krijgen haar beelden krijgen meer en meer het karakter van plastische composities.

Hier zijn ook de invloeden van het werk professor Wortruba merkbaar. Haar abstracte vormentaal wordt uitgesprokener.  Hoewel het menselijk lichaam uitgangspunt blijft, roepen haar beelden met cilinders, blokken, balken en kubussen ook een vrije ruimtelijke architecturale sfeer op.

Maar wat heeft Coopmans met de Universiteit Maastricht van doen? Coopmans publiceerde in 1962 de brochure Universitas Limburgensis, bedoeld als open brief aan de toenmalige minister van Onderwijs en Wetenschappen, Jo Cals, van de Katholieke Volkspartij, in de hoop deze te overtuigen om in Limburg een universiteit met een Europese oriëntatie op te richten. De timing van Coopmans was goed gekozen, want het was in deze periode dat in Den Haag zich bezighield met de vraag of het universitaire bestel uitgebreid moest worden - en zo ja, hoe en waar - vanwege het snel oplopend aantal studenten. Coopmans schreef de brochure à titre personnel, ook al had hij waarschijnlijk hierover contact gehad met Henri Gelissen, aan wie het geschrift werd opgedragen. Gelissen was een bekende figuur in katholiek Nederland. De scheikundige was voor de oorlog een tijdje minister van Economische zaken geweest en had na de bevrijding de N.V. Industriebank in Limburg opgericht ter stimulering van het economisch klimaat in Limburg; deze bank ging later op in LIOF, de regionale ontwikkelingsmaatschappij van de Provincie Limburg.

Coopmans stelde dat een nieuw op te richten universiteit in Limburg noodzakelijk was om voorbereid te zijn op ‘een Europa van morgen’ oftewel het verenigd Europa. Die universiteit had de volgens hem belangrijke taak om in een opleiding te voorzien die de studenten voorbereidde op de internationale vraagstukken in de toekomst. Nederland moest ‘opstuwen in het groot Europees geheel, ja zelfs, in ‘het wereldeconomisch verband’. Deze gegeven bracht met zich mee dat studenten moesten leren lezen, luisteren, spreken en denken in ‘een vreemde taal’ om de buitenlandse bedoelingen te doorgronden. Die nieuwe universiteit, betoogde Coopmans, zou een Europese universiteit moeten zijn en wel gevestigd in Maastricht. De auteur legde een grote voorliefde voor de geschiedenis aan de dag door te wijzen op Karel de IV, Willem de Zwijger en Willem I die allemaal hogescholen hadden opgericht, die een injectie hadden gegeven aan het culturele én economische klimaat.

Limburg had nu, aldus Coopmans, hoognodig een economische impuls nodig en het was dus om die reden dat hij het idee van een Universitas Limburgensis lanceerde: een Nederlandse universiteit waar niet alleen Nederlanders, maar ook buitenlanders zouden kunnen studeren. Het leek hem zelfs mogelijk om buitenlandse hoogleraren aan te trekken, maar dan liefst wel in de positie van buitengewone hoogleraren. Wat opleidingen betreft dacht Coopmans aan rechten, economie, wis- en natuurkunde, bestuurswetenschappen, accountancy, statistiek en bedrijfswetenschappen.

In De Nieuwe Limburger kreeg het boekje een wat zurige recensie, omdat het betoog niet klemmend genoeg zou zijn. Coopmans schreef inderdaad in nogal algemene, nu ouderwets aandoende, bewoordingen. Toch kan Coopmans een vooruitziende blik niet worden ontzegd, zeker niet als zijn brochure wordt vergeleken met het in 1959 verschenen rapport van de door de Limburgse Gedeputeerde Staten opgerichte Studiecommissie Hoger Onderwijs, waarin een pleidooi stond voor een katholiek atheneum illustre (met alleen de bevoegdheid om studenten tot en met het kandidaats op te leiden) om de Katholieke Universiteit Nijmegen niet tegen het zere been te schoppen.

© 2024 Kunst- en erfgoedcommissie, Universiteit Maastricht